BACK

 

Ik herinner me nog goed de eerste dagen in Heerlen in Oktober 2001 of zo. Tussen de goeie ouwe bups uit 'Kirchroa' stond ik daar zielig en bedeesd als een stagiaire op zijn eerste dag, in de hal te wachten op de managers. En dan bedoel ik dus die stagiaires van de oude stempel. Niet die BRUTAALTJES van heden ten dage. Ieder van ons gewapend met een plastic zak waarin een of meerdere witte jassen zaten.

We werden aselect maar met voorbedachte rade verstrooid over de diverse werkplekken op het lab en ondergetekende had het grote geluk op het citolab van het Hematologie terecht te komen. Die was toen nog waar Bert nu bivakkeert.

Mij viel meteen het kabaal op. De eerste kennismakingen vonden plaats en dan meteen in het strijdgewoel. Collega Sonja, toen nog op de haematologiewerkzaam, liet me zien hoe de cito's werden geregistreerd. Dat ging bij ons in Kerkrade zo van: 0,…tik,….1, tik.., 4, tik....7, tik.... enz. Sonja deed dat even anders. Een snelle roffel van de vingers vergezelt van een geluid met de lengte en klank van het woord .prrrt. Daar stond het patiëntennummer al te fonkelen. Nauwelijks had ik de brok in mijn te droge keel doorgeslikt en was net halverwege het checken van de juiste cijfervolgorde of de etikettenprinter deed eveneens prrrrrt. Daar lagen de etiketten. Order ingevoerd en al. Ik knikte wijs en sprak de veelbetekenende woorden. 'Aha'. Gelukkig werd mijn zelfvertrouwen korte tijd later weer opgerakeld door een andere nieuwbakken Heerlense collega, die een afgedraaide celsuspensie van het een of het ander onder de sysmex wilde houden. 'Zo ken ik mijn pappenheimers weer', dacht ik nog. Maar in plaats van verontwaardigd te roepen, 'Wat, doe jij nou sufferd', verpakte ik mijn ongeloof in een mooie maar niet te confronterende volzin betreffende het onzekere maar heldhaftige wetenschappelijke doel, van het tellen van een leuco in een suspensie die hiervan gespeend was.

Vervolgens was ik getuige van de voortgang op het citolab. Wij hadden in ons Kerkraadse verleden het begrip citodiff nauwelijks ervaren en voor het tellen van 50 cellen trokken we op een snelle ochtend al gauw zo'n dikke 3 tot 5 minuten uit. Je collega telde dan de overige 50 en als de verschillen niet te groot waren werden de waarden opgeteld. Vreemde cellen verdwenen meteen op het bordje van Annie. Anisocytose was al een grote gemene afwijking en de ontdekker van een ovalocyt werd 2 dagen hardnekkig aan de tand gevoeld. Niet zo in Heerlen. Terwijl ik nog bezig was om de hoek van 45 graden vast te stellen, waaronder de difjes werden uitgestreken en te bepalen welke snelheid van het uitstrijken het meest in overeenkomst was met het snijden van belegen kaas, was hier de diff al lang en breed gewassen, geknipt en geschoren. En niet tot 50 maar tot 100 cellen incluis afwijkingen zoals erythroblasten, Myelo's, en van Pro's tot Blasten, Ringen van Cabot en Heinz bodys. De celtellers naast de Microscoop ratelden dat het een lieve lust was en ik vroeg me af of ze hier ter plaatse misschien de ery's telden in plaats van de leuco's. Tijd om relaxend te relativeren was er niet want een regelmatig plof, plof, plof kondigde weer nieuwe kokers met cito's aan.

De week daarna was de bloedbank aan de beurt om met mij kennis te maken. Ik herinner me nog goed hoe de bode even de bestelling kwam brengen. De arme was niet in het bezit van een vorkheftruck. Toen alles was uitgepakt en ik de dankbare taak kreeg om de kolven te controleren zie ik nog die tafel vol liggen met zakken bloed zover als het luie oog reikte. Ergens aan de horizon wuifden mijn nieuwe collega's vriendelijk, meelijwekkend met de mededeling dat ze even gingen pauzeren. Toen ik klaar was met alle segmentjes afsplitsen en uitdrukken en het etiketteren van de buizen voelde ik me gelijk een zak bloed. Nul en negatief. Met mijn tot moes geknepen vingers hield ik de uittyperings diagrammen voor mijn neus om een glimp op te vangen van de werking. Ze leken me cryptischer dan Egyptische hiërogliefen. Als ik hiermee iemands leven moest redden dan kon ik net zo goed proberen de boodschappenlijst van de heilige Bramapoetha te ontcijferen.

Gelukkig was ik enkele weken later ingedeeld op de Chemie. Als ik echter dacht dat het ploffen van de buizenpost op de Hematologie een irritant intermezzo van het achtergrond geluid was dan had ik het mis. De oude chemie in Heerlen was luidruchtiger dan een lui zitje onder een van de motoren van een Boeing 747 vlak voor het opstijgen. De kokers vielen met een dermate hoge frequentie uit de buizenpost dat een geroutineerde telegrafist er nog nerveus van zou worden. Vooral als rond 16.oou de bloedsuikers arriveerden.

Ik weet als de dag van gisteren nog de eerste nachtdienst. Er was al gewaarschuwd voor de ochtenddrukte maar steeds met de nadruk om gewoon kalm te blijven. Rond zessen stond ik stijf als een lantaarnpaal van de zenuwen me schrap te zetten op het onvermijdelijke. Terwijl de kokers met bloedsuikers hun best deden om elkaar onderweg naar het lab in te halen en de kokerbak langzaam te klein begon te worden, arriveerde het spul van IC1. Tien buizen en bloedgassen!!!
Rustig blijven John. Met bevende handjes maar nog steeds met overzicht begon ik dapper met registreren. Nauwelijks 2 patiënten later kwam weer een lading. IC Nummer 2 ditmaal. Acht buizen en gassen. Plof, plof deed de buizenpost en ik moest handig opzij springen om het projectiel dat uit de overvolle kokkerbak tuimelde te ontwijken. Vol ongeloof over zoveel gelijktijdige belangstelling van mijn analytische vermogen ging ik verder. Bij registratie 5 van de eerste IC kondigde een 'goeje murgen' een broeder van het bloed van IC3 aan. Nogmaals een lading van 8 buizen en gassen. Jawel hoor. Er was nog wat plek op de balie, maar de ruimte tussen mijn hersencellen begon al aardig dicht te slibben met stresshormonen. Dan maar snel tussendoor al wat gasjes meten. Ik stop de spuit op het toestel en pers een vette klodder vol bloedpropjes rechtstreeks in de gevoelige snuit van de gasmeter. Die is hiervan niet gediend en raakt onmiddellijk verstopt.
'Moeder'.
Gelukkig zijn er twee meters dus ik controleer de spuit op verdere stolsels. Niks te zien. Inspuiten en... Verstopt. Plof. Plof.
'Halleloeja'.
Op zijn best ergens rond dat moment zal ik mijn laatste restje wankelend geloof in de goede Heer verloren hebben hoewel ik net toen een beetje spirituele bijstand kon gebruiken. Het is 7.45u. De lawine is overleefd en mijn ouderdom met tien jaar ingekort. Pierre verschijnt gemeen grijnzend ten tonele en vraagt of het een beetje meevalt. Jammer genoeg had ik net die nacht de handgranaat vergeten in het boterhammentrommeltje te stoppen.

 

BACK