BACK

Nachtdienst

 

Ik zit lekker onderuit in de woonkamer en onderga een gemoedstoestand die als ‘plantaardig’ mag worden omschreven. Een blik op de klok leert mij dat het tijdstip van 22.00 uur zich heeft aangekondigd. Over drie kwartier zal mijn nachtdienst een aanvang nemen. Dit is helaas het sein om mijn latente lethargie partieel overboord te gooien en te vervangen door een fractioneel minder passief existentieniveau. Ter geruststelling van de lezer is het misschien op zijn plaats om te vertellen dat een en ander instinctmatig verloopt.
De noodzaak tot vervoer naar mijn werkplek dringt zich op aan mijn grijze massa. Met als gevolg dat enkele vastgeroeste raderen en wielen in de ‘bovenkamer’ krakend, gierend, piepend maar onwillig in actie komen. Langzaam maar gelukkig pijnloos komen mijn dendrieten, neuronen en receptoren tot een voor mijn gevoel ‘aanvaardbaar’ toerental en dringt de volgende vraag zich aan mij op: Hoe kom ik op mijn werk?
Met de fiets, zou het stereotiepe antwoord op dit dilemma moeten luiden, ware het niet dat de herinnering aan een lekke band zich plots aan mijn bewustzijn openbaard. Dit probleem ervaar ik als  uitermate vervelend daar het mij noodzaakt alternatieven te bedenken.

Alternatief 1: de Auto.
Dit is op zich een mooie oplossing. Tot mijn grote verdriet verkeer ik echter in de wetenschap dat mijn eega in het bezit is van ons vehikel. Beide bivakkeren ergens in de buurt van Sittard. Zij draait daar zelf toevallig dienst en zal niet eerder dan 23.30 op het nest neerstrijken. Veels te laat om op te wachten dus.
Alternatief 2: de Bus.
Dat lijkt de meest redelijke oplossing maar het wordt krap aan. Deze openbare schommelstoel vertrekt al over tien minuutjes en daarbij komt nog dat ik naar de bushalte nog vijf minuutjes haastig zal moeten ‘wandelen’. Doch geen nood. Reeds meerdere malen heb ik met dat bijltje gehakt. Routinematig en puur uit gewoonte trek ik mijn portemonnee, ter controle op geldige valuta. Tot mijn grote schrik constateer ik de schamele aanwezigheid van twee solitaire stuivers, een eenzaam kwartje, en zes armzalige dubbeltjes. Deze contanten vormen de somma van  Fl. 0,95 en dat is in het openbaar vervoer van heden ten dage zelfs nog te weinig om een praatje met de chauffeur te mogen maken. De dichtstbijzijnde pinautomaat is vier straten verder. Dat red ik van zijn lang zal ze leven nooit. Helluup .
Doch…, ergens in de binnenzak van mij jas zit nog een strippenkaart!!! Deze uit het schijnbare niets opduikende gedachte koester ik als een reddende engel. Snel ga ik op zoek…. Hoera, ik heb hem gevonden. Helaas. Er pronkt welgeteld slechts 1 enkele mottige vrije strip op deze door vervoersbeambten overijverig vol gestempelde kaart.
De situatie begint langzaamaan kritisch te worden.
Wacht..., alweer borrelt er  een mogelijke oplossing uit de diepste krochten van mijn onderbewustzijn omhoog. Waarschijnlijk is de lekke band het gevolg van een piepklein gaatje. De band loopt dan na het oppompen slechts heel langzaam leeg en dus kan er nog met gemak een eind op gefietst worden. In een hoog tempo - want de tijd begint te dringen - begeef ik mij naar de stal, alwaar mijn stoere ros als gevolg van een ‘platte’ een ietwat minder stoere indruk maakt. Ergens uit een stapel rommel in de hoek graaf ik een oude maar degelijke fietspomp te voorschijn en optimistisch ga ik al pompend aan de slag.  Mijn inspanning ten spijt word ik onmiddellijk na de eerste pompslag beloond met een krachtig maar kort PFFFfff. Wanhopig en tegen beter weten in, pomp ik er nog enkele pompslagen lucht achteraan maar de band wordt geen millimeter dikker en mijn enige beloning is een langdurig PFFFFFfffffffffffffff. Inmiddels is mijn kookpunt alweer bereikt. Kwaad smijt ik de pomp terug in hoek en verkoop mijn fiets zijn verdiende loon in de vorm van een ferme trap. In stilte roep ik alle goden en heiligen aan om bijstand.

Nood breekt wetten en ik heb nog maar een kleine twintig minuten voordat mijn aanwezigheid elders op prijs gesteld wordt. Hoewel de logica en vele andere velofanaten beweren dat het fietsen op een lekke band niet mogelijk is, sta ik ten einde raad op het punt om het tegendeel te bewijzen. Ik zal en moet op tijd zijn en niets of niemand zal mij hiervan weerhouden, en een onwillige binnenband al helemaal niet. Strijdlustig en in tijdnood spring ik op mijn lekke trapezel en geef de onwillige tweewieler de sporen.
Precies honderdvijftig ongemakkelijke en zeer hobbelige meters later sta ik al weer stil. De defecte  binnenband heeft zich met een haast menselijke intelligentie, ontworsteld aan de buitenband en zich daarna mathematisch en structureel om mijn achteras gedrapeerd. Mijn fiets had net zo makkelijk in een blok beton gegoten kunnen zijn. Er is fietsend, met de beste wil van de wereld, absoluut, totaal en categorisch geen enkele rotmillimeter beweging meer in te krijgen. Briesend en haast jankend van frustratie sleur ik het ‘onding’ te voet terug naar zijn opbergplaats.
Er blijft mij nu nog maar een optie open en dat is een weg die je als potentieel ‘volwassen’ individu niet graag wil bewandelen: Mijn ouders om hulp vragen. Ze wonen ongeveer twintig minuten lopen bij mij vandaan en daar is beslist nog een fiets voorhanden. Aangezien ik daarna ook nog eens 10 minuten zal moeten fietsen betekent dit echter dat ik veel te laat op mijn werk zal binnenploffen. Niemand verliest graag en zeker niet met grote cijfers en onwillekeurig zet ik het op een hollen en buiten adem kom ik even later bij het ouderlijk huis aan. Uit de gebarentaal van zijn naar adem snakkende zoon kan een niet helemaal verbaasde vader - ons kent ons - al snel begrijpen dat die dringend een fiets nodig heeft.
Tenslotte arriveer ik ruim vijftien minuten te laat waar ik moet zijn. In de dienstkamer.

 

Het volgende verhaal:

Haastige spoed

 

BACK