BACK

 Lege Accu

 

Een kort ‘Stjak’…. en dan doodse stilte. Als ik vol van verbazing de tweede en de derde keer de autosleutels in het startslot van mijn kleine bolide omdraai mag ik zelfs van dit kleine geluidje niet meer genieten. Na nog enkele verwoede pogingen kom ik hevig ontsteld tot de conclusie dat of de accu leeg moet zijn, of dat de motor volledig naar de filistijnen is. Oke, het ding startte al niet meer zo soepeltjes in de afgelopen dagen. En natuurlijk heeft het vannacht gevroren. Maar ik had me werkelijk voorgenomen om in de komende weken naar de garage te rijden en het probleem te laten verhelpen. Dat hij nu helemaal niet meer werkt is naast een ramp ook een teken van mechanische onwil en willekeur en een boosaardige obstructie van mijn woon-werkverkeer die met gewone pech niets heeft uit te staan.
Ondergetekende dient zich binnen een half uur te presenteren op zijn vermaledijde werkplek in de tragische wetenschap dat de naam van de dag Zaterdag luidt en dat de roosteraar hem aselect heeft ingedeeld voor de dagdienst.
Langzaam begin ik kwaad te worden op deze speling van het lot. Ik heb nota bene eerst nog kostbare tijd verloren met het krabben van de ruiten terwijl ergens ver in het achterhoofd een gedachte speelde met de uitwerking van dit onverwachte vriesweer op een zwakke accu. Nu kan ik alleen maar genieten van het uitzicht dat mijn schone voorruit mij biedt op een onverlichte garagedeur. Ergernis begint om te slaan in lichte paniek en de stresshormonen die daarbij rijkelijk vloeien zetten niet alleen mijn transpiratieklieren aan het werk, ook enkele hersencellen worden gestimuleerd om zich pijnlijk en onverwacht snel te roeren. De volgende denkprocessen waar ik niet weinig trots op ben spelen zich in minder dan 1 seconde af onder mijn hersenpan:

  • Ik moet bellen dat ik te laat kom
  • Met de bus naar Heerlen is geen optie. Als hij al zo vroeg vertrekt in het weekend dan haal ik dat ding nooit meer en dan was ik sowieso te laat op werk gearriveerd. En de volgende vertrekt pas een uur later. Dan kan ik al bijna met het aansluitende hobbelend gevaarte weer naar huis.
  • De trein is ook geen optie want ook die rijdt in het weekend later. Op zijn vroegst ben ik om kwart voor negen in Heerlen en dan ben ik nog lang niet in onze medische boetiek aangeland.
  • Een taxi zou kunnen maar dat kost naast de nodige wachttijd tevens het nodige vermogen aan harde valuta en ik vermoed dat ik net zo snel en stukken goedkoper zou zijn als ik meteen met de fiets zou vertrekken.
  • Hoera de fiets. Verdomme.

Mijn besluit staat vast. Ik ga pedalerend naar mijn werk. Snel storm ik naar binnen al waar ik op de telefoon aanval en wonderlijk snel een verbinding met het lab krijg. Een bewonderenswaardig rustige SONJA verteld mij sussent dat alles OKE is en dat ik mij niet te veel moet haasten. Haastig hang ik dus op en nog gehaaster maak ik mij zelf en mijn ijzeren ros klaar voor de komende etappe. Een laatste verwensing aan mijn automobiel achterlatend verlaat ik onder het meewarig oog van mijn echtgenote het huiselijke domicilie. Zij had waarschijnlijk opgemerkt dat naast al mijn malaise ook de verlichting van de fiets zich niets van mij of van de inspanningen van de dynamo aantrok.
Het is nog steeds donker en het is koud als ik ongestraft en in een hoog tempo de ‘Deutsche Reichgrensse’ passeer. In de afgelopen twee minuten heb ik een besluit genomen over de te volgen route. Er is een flinke afkorting mogelijk als ik dat onverlichte sluipweggetje neem dat na een kleine kilometer achter de grens begint en dat een verbinding vormt met Jabeek. Het is een smal geasfalteerd pad dat daar tussen de akkers is neergelegd voor het genot van de plaatselijke akkerbewerkers en een aantal verraderlijke diepe dalen bevat die incidenteel enorme plassen water herbergen. Het heeft in de afgelopen week dan wel enige malen stevig geregend maar daar verwacht ik nu niet meer veel hinder van en bovendien heeft het gevroren. Zo gezegd, zo gedaan.

Na een paar honderd meter arriveer ik bij de eerste verzakking. Mijn inschatting van de waterschade blijkt lichtelijk aan de ondermaatse kant. Voor mijn uitpuilende ogen ontvouwt zich een bevroren wateroppervlak die zelfs het Baikal-meer in Rusland nog enige concurrentie kan aandoen. Aan weerzijden blinken grof omgeploegde akkers uit in hobbeligheid van een gehalte waar je zelfs met een tractor nog een hersenpudding van oploopt. De voren zijn deels gevuld met ijs.
Als het water niet bevroren was geweest dan was ik op volle snelheid de plas in gereden en dan had ik mijn benen hoog boven mijn oortjes opgetrokken om op die manier begunstigd door mijn ‘momentum’ veilig het diepste deel van de plas te doorkruisen.
In bevroren toestand veranderd dat de zaak. Als ik nu mijn benen hoog optrek zal elke onevenwichtigheid mijn horizontale snelheid meteen ombuigen in een verticale.  Mijn ‘momentum’ zal dan griezelig nauwkeurig worden omgezet in een valpartij met de kracht ‘Kaboem’ loodrecht op en omgekeerd evenredig aan de richting ‘Zoef ‘ die overigens gelijk zal zijn aan de krachttermen ‘Aaauwwaa’ maal ‘GatverﷲﻼΦ……”.
Genoeg natuurkunde. Ik rem wat af en hinkend op twee gedachten rijdt ik vrij voorzichtig de ijsvlakte op. Het spul is zo dun als papier en mijn voorband ploegt er doorheen als een Siberische ijsbreker door een vloeitje. Geschrokken trek ik vlug mijn voeten op. Maar net nu mijn snelheid tot nul dreigt te komen verdwijnt de as van de pedalen onder water. Als ik niet wil afstappen en tot halverwege mijn schenen in het ijswater terecht wil komen dan zit er maar een ding op. Trappen op die pedalen. Handig probeer ik om alleen de om beurten boven water komende pedalen te bedienen maar tot mijn razernij werkt dat niet. Het water remt zo sterk af dat ik word gedwongen om tierend te blijven trappen. Ook onder water. Eindelijk bereik ik de droge oever en verrijkt met twee ijsklompen waar eens mijn voeten zaten begeef ik mij moedeloos verder op deze marteltocht.

Enkele honderden meter verderop presenteert zich een tweede ijsmeer. Ditmaal zal ik mij niet laten beetnemen. Ik stap af en ‘wandel’ door de akker om de plas heen. Achteraf beschouwd kan ik het woord wandelen met een gerust hart door strepen.
Heb je al eens geprobeerd om met een fiets aam de hand door een grof geploegde en half bevroren akker te kuieren. Met hoogteverschillen van meer dan twintig centimeter lijkt het wel of die stomme tweewieler een eigen leven begint te leiden. Terwijl ik zelf de grootste moeite had om op de been te blijven, en tussen de leembrokken niet telkens in een half bevroren plas te stappen wilde mijn rijwiel met mij met alle geweld de ‘Passadoble’ uitvoeren.
Eindelijk kwam ook aan deze martelgang een einde. Dat wil zeggen tot aan de volgende plas, waar zich eenzelfde ritueel voltrok.
Tenslotte bereik ik enigszins depressief de openbare weg. De rest van de tocht verloopt in een gestaag maar vermoeiend tempo afgezien van de angst om een plaatselijke agent tegen het lijf te rijden. Elke virtuele ambtenaar van de hermandad zou mij naast het verkopen van een bon vanwege mijn onverlichte staat van dienst beslist dwingen om met de voetenwagen verder te gaan.
Tenslotte bereik ik de Henry Dunantstraat -laan of dinges. Mijn inspanningen om een zo goed mogelijke tijd neer te zetten hebben weliswaar mijn verdoofde voeten enigszins ontdooid maar mij niet meer helemaal fris genoeg meer achter gelaten om die laatste rotklim elegant te bestormen. Kreunend en steunend dweil ik zwalkend over het asfalt van die laatste rotmeters alsof ik een prooi van de aanstromende bezemwagen zou kunnen worden in een bergetappe van de tour de France.
Eindelijk parkeer ik mijn fiets en begeef mij vermoeid maar toch voldaan naar mijn werkplek. De klok vertelt mij dat het 09.15 is. Mijn nachtdienstelijke collega Sonja is nog steeds aan het werk om mijn afwezigheid te compenseren. Deze blijk van collegialiteit geeft mij het laatste restje warmte die nodig is om mijn sokken helemaal droog te krijgen en de rest van de dag heb ik zonder grote problemen doorgebracht. Dacht ik. Aan het eind van de werkdag durf ik het niet aan om zonder licht – het begon inmiddels weer donker te worden - naar huis te rijden. Op een vroege zaterdagochtend is er geen kip op de weg maar in de avonduren weert de gemiddelde automobilist zich stukken beter. Mijn besluit ligt vast. Ik zal met de trein naar huis gaan en de fiets meenemen. Ik weet wel dat de NS niet de goedkoopste vervoersorganisatie in het land is maar na een enkeltje plus fiets van Heerlen naar Sittard kan ik met een gerust hart stellen dat ik die dag voor haast nop heb gewerkt.

 
Het volgende verhaal:
Gezonde jonge man

BACK