Gezonde jonge man |
|
Die bewuste zomerdag wilde ik stoer doen. Mannelijk, sportief en gezond. Ik zou ze wel even een poepje laten ruiken daar in het Heerlense. Niet het uitlaatgassen brakende vehikel met de naam ‘Auto’ zou mij veilig over s’lands wegen naar mijn werkplek transporteren. Nee. Nee. Volledig geïnspireerd door de term ‘jonge gezonde mannen’ liet ik mij die dag over aan de lotgevallen van de pedaleurs. Mijn eigen ‘spiermassa’ was het schone apparaat dat een onoverzienbare hoeveelheid asfalt onder de knie (letterlijk) moest krijgen, die men ook wel met de term woonwerkverkeer eert. Aangespoord door het onderzoek van een jonge stagiaire die voor haar studieopdracht enkele proefkonijnen van node had kwam ik op het idee. En als ik proefkonijnen bedoel dan refereer ik nier aan de maat en de vorm van mijn externe gehoorschelpen. De categorie waartoe de meer of minder vrijwillige en ongecompenseerde slachtoffers moesten behoren waren A: gezond en B: jong. En al ben je zo oud als Methusalem en lekt je prostaat als een stukgedraaide roestige kraan – zonder rubbertje - dan nog voelt een man zich geflatteerd als hij door een lieftallige jongedame wordt uitgenodigd voor een onderzoek waaraan men aan zowel A als B moet voldoen. Daarbij vergeet men allicht, dat als men niet in A en B thuis hoort men vanzelf in categorie C rolt. Dat zijn de positieve patiënten en ook daarvan heeft een ijverige onderzoekster natuurlijk nooit genoeg. Afin. Een mens geeft zijn rode inhoud ten beste en krijgt tussen neus en lippen medegedeeld dat de minst jongste gezonde deelnemer reeds hoogbejaard is en met anderhalf been al in het graf staat. Zoiets dringt dan niet tot je door. Je bent tenslotte man, trots, jong en gezond. Kortweg een ezel. Daarnaast speelde dat ik al elk jaar van plan was om in de zomer met de fiets naar werk te gaan. Dit vrome voornemen resulteerde in drie fietstochten gedurende zes jaar. En dat voor mij. In mijn jonge jaren was de fiets een integraal onderdeel van mijn achterwerk. Waar mijn billen eindigden en het zadel begon was een punt van discussie. Mijn voeten en pedalen waren letterlijk gefuseerd. Daarnaast kon ik niet in mijn ogen wrijven zonder angst om met de handrem aan mijn neus te blijven haken. Vaag meen ik mij te herinneren dat ik op een driewieler geboren ben. Maar goed, dat is lang gelden en passé. Ik zou en ik moest en ik wilde en zo gezegd, zo gedaan. Ik gooide wat hogere wis- en gokkunde in de strijd om uit te rekenen wanneer ik waar zou arriveren. Flink wat zoetigheid er tegen aan. De banden een oppompbeurt geven. Een laatste schietgebedje, neus in de wind en hop. Ik fietste. Niet te rap dan zou ik ook niet zo snel uitgeput raken en wat reserve overhouden voor de diverse rotklimmetjes waar ons Limburgs landschap schandalig kwistig mee strooit. Drie niet al te grote plasjes water waar ik ooit in het verleden een zeer koude en negatieve ervaring mee had gehad en die zich dicht bij mijn woonplaats aan gene zijde van de Deutsche Reichsgrenze bevinden konden mijn humeur ditmaal niet besmeuren. Mijn blinkend gepoetste velgen des te meer. Na een schandalig uur. Op dit punt en tijd in de geschiedenis van deze
memorabele fietstocht passeerde ik toevalligerwijze net ter hoogte van het
adres van de stagiaire in kwestie, die geloof het of niet, geheel zonder
voorkennis, bezig was haar eigen stalen ros te beklimmen. Ergens vandaan
moest energie worden opgetrommeld, om mijn huidige impressie van slap,
uitgeput en vermoeid, razendsnel om te toveren in een sportief, krachtig
en onvermoeibaar voorkomen. Veel reserves had ik niet meer ter
beschikking. Daarom besloot ik de ademhaling, motoriek en de hartslag maar
te laten voor wat het was – te weten kritiek – en per direct de
gegevensverwerking uit te schakelen en bij de koersbepaling op instinct
over te switchen. Een ongeluk kon niet uitblijven en halverwege de rit gebeurde dan ook het onvermijdelijke. Mijn hele leven heb ik de begrijpelijke neiging om rechts af te slaan al nauwelijks kunnen onderdrukken. Het is de snelste manier om van koers te veranderen. Maar ook de snelste manier om iemand tegen de vlakte te rijden. Vooral als die iemand je nietsvermoedend rechtdoor koersende ‘fietsgenote’ is, die nota bene een half minuutje van te voren nog uitvoerig de te vervolgen route had geopenbaard. Acrobatisch met beide armen zwaaiend stond het arme kind te balanceren op dit kruispunt ‘des accident byciclette’. Met opengesperde ogen van de schrik steunde ik intensief haar lenige capriolen met mijn ogen. Het hielp, ze viel niet. Dit in tegenstelling tot de fiets die luid kletterend het asfalt begroette. Een zucht van opluchting ontsnapte aan het kurkdroge gat dat op de plaats mijn keel zat en maakte plaats voor gestamel. Excuses, schaamte, onbegrip en ongeloof streden om de voorrang, om zich in woorden te vertalen. Dit onnavolgbaar gebreuzel dat de jonge dame, overigens met goed gespeelde geamuseerdheid, over zich heen liet komen, net als het hele voorval zelf, werd plotseling ritmisch verstoord tijdens het vervolg van onze tocht. Tingeltingel, tingelting, ting ting. Een vrolijke en muzikale spaak liet de wereld en mij weten dat haar nieuw verworven vrijheid voorlopig nog niet het einde van het ongelukje betekende. Dit euvel zou door mij zonder omwegen en kosten worden verholpen, verklaarde ik grootmoedig aan de houdster van het voertuig in kwestie. Ondertussen vroeg ik mij in stilte en grote paniek af: ‘Hoe en wanneer?’ Daarnaast vergrootte een langzaam leeglopende voorband niet alleen de omvang van alle ellende voor mijn nieuwe fietsmaatje maar maakte ook mijn eigen reparatiezorgen een stuk zwaarder. Gelukkig was het doel in zicht. We arriveerden bij het ziekenhuis. Manhaftig nam ik bezit van de fietssleutels om de heldhaftige hersteltaken te kunnen uitvoeren. Op de afdeling gaf ik buiten adem, aan de mij, om mijn verwilderde uiterlijk vol schrik aanstarende collega’s, snel een korte uitleg van het gebeurde. Het bleek niet moeilijk die goeie ‘blutschen’ van het opnemen van enige vrije uren te overtuigen alsmede enige goede raad te ontfutselen. Namelijk het dichtstbijzijnde adres van een fietsenmaker. Dat bleek niet zo dichtbij als ik had gehoopt. Te weten in de buurt van de brandweerkazerne. Ik groette het gezelschap vals opgelucht, schakelde over op vetverbranding en begaf mij alleszins donkerbruin gestemd richting fietsstalling. Enige onhandigheid kan mij niet worden ontzegd. Voor de volle duur van vijf minuten probeerde ik wanhopig met de eigen fietssleutels het slot van de stagiaire haar vehikel te forceren. Gelukkig wordt fietsdiefstal hier te lande oogluikend toegestaan. Niemand maakte zich druk om een volwassen vent die een eeuwigheid aan het slot van een damesfiets staat te morrelen. Plots ging het grote licht branden en wist ik de juiste sleutels op te dissen. Tsjak het slot sprong open. De wandeltocht kon beginnen. Het moet gezegd, het had een leuke fiets kunnen zijn.
Een soort van omafiets met een kettingkast omspanning waarop de krant van
eergisteren was afgedrukt. Maar het was een kreng want fietsen zijn niet
geschikt om langere afstanden mee te wandelen. Door de lekke band en de
defecte spaak kon ik er niet op rijden en de tekst was te klein om er
onder het lopen wat van te kunnen lezen. Daarnaast zag zelfs een blind
uilskuiken dat het ding niet mijn eigendom kon zijn. Terwijl ik dapper
door de straten struinde zette ik mijn onschuldigste gezicht op met een
uitdrukking van,
‘dit-is-niet-mijn-fiets-maar-ik-breng-hem-effe-snel-weg-voor-reparatie-en-dan-nog-wel-onder-werktijd’ Aangekomen zag de winkel er potdicht uit. Al zou het
nog twee weken lang 10 uur worden, hier zou geen fiets gerepareerd worden,
al hing je leven ervan af. De eigenaar was op vakantie. Wat nu. Na enig
gevloek en gebrainstorm deed een kleine lumineuze oprisping mijn hersenpan
verlichten. Om de hoek, 200 meter links de straat in, was een motorzaak.
Wie weet konden ze mij daar helpen. Opnieuw zette ik het onschuldige
masker op en ging op pad. Het idee was beter dan verwacht. De Motorzaak
was geopend en tegenover de zaak was een fietsenzaak in dezelfde
uitstoffering. Hij behoorde waarschijnlijk aan dezelfde eigenaar toe.
Alleen die zaak was nog dicht. Onverschillig stapte ik de motorzaak binnen
en vroeg de aangeklede wildeman achter de balie naar de openingstijd van
de fietsenzaak. Een blik op mijn polshorloge vertelde me dat het
10.05u was. Bovendien was het nog ergens in het begin van Augustus. ‘Nee,
dat duurt me wat lang. Weet je nog een fietsenmaker in de buurt behalve
die vakantieganger om de hoek’, vroeg ik uiterlijk onbewogen maar
innerlijk kokend. ‘Willemstraat’, antwoordde ‘harige Harry’ koud. Ik
groette schijnbaar dankbaar en vertrok. Eindelijk was ik aan de beurt. De sceptisch kijkende verkoper was na enige uitleg bereid de reparatie nog dezelfde dag te verrichten. Maar volgens mij vertrouwde hij zaak niet helemaal. Ook hij had al vrij snel ik de gaten dat het formaat van de fiets en dat van de klant niet noodzakelijk compatibel waren. Met achterlating van naam, adres, sofinummer, bankrekening, patiëntennummer, lengte, kleur van de ogen, IQ en schoenmaat besloot de goede man het er toch maar op te wagen. Moe doch voldaan zocht ik naar de snelste bus die mij weer naar het ziekenhuis wilde transporteren. Wat mij betreft had ik er al een stevige werkdag op zitten maar volgens de klok was het pas 10.30u. Op het werk aangekomen plakte ik er eerst nog een stevige opkalefater pauze tegenaan voordat ik mij op de werkvloer waagde. Tegen het ogenblik dat ik in ‘vorm’ begon te raken en het hele theater uit mijn hoofd had gezet was het tijdstip al haast weer aangebroken om de fiets weer op te halen. Nu ging het verhaal in de omgekeerde volgorde van start. Eerst met de bus en dan bij de fietsenmaker de fiets ophalen. Tot mijn niet geringe opluchting bleek het ding daadwerkelijk gerepareerd. Ontroerd nam ik het ter hand en wandelde ermee terug naar het ziekenhuis. ‘Wandelen’, hoor ik je al ontstelt roepen. Ja, wandelen. Mijn capriolen hadden me de moed doen verliezen om een andere optie dan de veiligste weg terug te kiezen. Niks, mocht er nog stuk gaan aan dit voertuigje, minimaal tot aan het moment waarop ik het aan de blijde eigenaresse zou overhandigen. Maar bij voorkeur nog wat langer. Zeker als ik haar op de weg naar huis zou chaperonneren. Als begeleider had mijn imago dan wel een diepe deuk opgelopen maar mijn reputatie als troubleshooter wilde ik nog even handhaven. Daarnaast was het apparaat niet op mijn lange stelten ingesteld. Ik vreesde tijdens het fietsen spontaan met mijn knieën mezelf de oren van het hoofd af te stompen. Vlak voor het einde van de werkdag kon ik de sleutels en de fiets intact overhandigen. We besloten samen terug te fietsen maar het viel op met welk respect we de enorme afstand tussen onze fietsen intact hielden. Nadat ik haar zonder verdere ongelukken naar huis had begeleid restte me alleen nog de terugtocht van een dik uur naar mijn eigen huis. De dag was vermoeiend begonnen, uitputtend verlopen en zou afmattend eindigen. Met knikkende knieën, gierende adem, trillende handen, spuitende zweetklieren en kokende liquor bereikte ik eindelijk de eindbestemming. Gezond leek ik me al lang niet meer. Ik voelde me een miljard jaar ouder dan het universum en van een geslacht was ik me nauwelijks nog bewust. Voor mij geen macho gedoe meer. Een uur later wist ik het zeker. Morgen zou ik beslist weer met de fiets gaan. |
|
Het volgende verhaal: | |
De kleine en de GROTE pestkop |